Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 23 juni 2021

Uittreksel uit arrest nr. 76/2021 van 20 mei 2021 Rolnummer 7501 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 46 van de wet van 20 december 2020 « houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021202685
pub.
23/06/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 76/2021 van 20 mei 2021 Rolnummer 7501 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 46 van de wet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2020 pub. 24/12/2020 numac 2020016459 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 sluiten « houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 », ingesteld door R.M. en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, T. Detienne en D. Pieters, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 januari 2021 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 25 januari 2021, is beroep tot vernietiging van artikel 46 van de wet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2020 pub. 24/12/2020 numac 2020016459 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 sluiten « houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 december 2020) ingesteld door R.M., B.G., F.G., S.U., G.O. en K. V.C., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.

P. Verpoorten, advocaat bij de balie van Antwerpen.

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderden de verzoekende partijen eveneens de schorsing van dezelfde wetsbepaling. Bij het arrest nr. 32/2021 van 25 februari 2021, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 maart 2021, heeft het Hof die wetsbepaling geschorst. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling B.1.1. De verzoekende partijen vragen de vernietiging van artikel 46 van de wet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2020 pub. 24/12/2020 numac 2020016459 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 sluiten « houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 » (hierna : de wet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2020 pub. 24/12/2020 numac 2020016459 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 sluiten), dat bepaalt : « In de gevallen bedoeld in de artikelen 30, 46, 54, 58, § 4, 64 en 68 van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten betreffende de internering, hoort de kamer voor de bescherming van de maatschappij tot 31 maart 2021, enkel de advocaat van de geïnterneerde persoon en het openbaar ministerie, behoudens andersluidende gemotiveerde beslissing. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De directeur of de verantwoordelijke van de zorg geeft een schriftelijk advies en licht eveneens, in voorkomend geval, schriftelijk de voorwaarden toe die hij in zijn advies heeft gesteld in het belang van het slachtoffer. In voorkomend geval kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij ook beslissen de advocaat van het slachtoffer of het slachtoffer zelf te horen ».

B.1.2. De bestreden bepaling beoogt de beslissingen die moeten worden genomen in het kader van de eerste zitting na het opleggen van de internering bij vonnis of arrest (artikel 30 van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten), de zitting over een wijziging van de beslissing over een uitvoeringsmodaliteit (artikel 46), de zitting over een verzoek tot overplaatsing van de geïnterneerde persoon, uitgaansvergunning, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht, invrijheidstelling op proef en vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering (artikel 54), de zitting in het kader van een verzoek tot schorsing van één van de opgelegde voorwaarden (artikel 58, § 4), de zitting inzake de herroeping, de schorsing of de herziening van de uitvoeringsmodaliteiten (artikel 64) en de zitting aangaande de definitieve invrijheidstelling (artikel 68).

B.1.3. De bestreden bepaling is van toepassing van 24 december 2020 tot, in beginsel, 31 maart 2021. Het - door de verzoekende partijen niet bestreden - artikel 81 van de wet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2020 pub. 24/12/2020 numac 2020016459 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 sluiten machtigt de Koning evenwel om, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum van 31 maart 2021 aan te passen teneinde rekening te houden met de duurtijd van de maatregelen genomen met het oog op de strijd tegen de COVID-19-pandemie. Van die machtiging werd gebruikgemaakt bij artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 maart 2021Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/03/2021 pub. 31/03/2021 numac 2021041106 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot verlenging van sommige maatregelen genomen bij wetten van 20 december 2020 houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, van 30 april 2020 houdende diverse bepalingen inzake justitie en het notariaat in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 en van 20 mei 2020 houdende diverse bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 type koninklijk besluit prom. 29/03/2021 pub. 06/04/2021 numac 2021041183 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot verlenging van sommige maatregelen genomen bij wetten van 20 december 2020 houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, van 30 april 2020 houdende diverse bepalingen inzake justitie en het notariaat in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 en van 20 mei 2020 houdende diverse bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19. - Rechtzetting sluiten « tot verlenging van sommige maatregelen genomen bij wetten van 20 december 2020 houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, van 30 april 2020 houdende diverse bepalingen inzake justitie en het notariaat in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 en van 20 mei 2020 houdende diverse bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 maart 2021), dat de duur van de bestreden bepaling heeft verlengd tot 30 juni 2021.

B.1.4. Bij zijn arrest nr. 32/2021 van 25 februari 2021 heeft het Hof de bestreden bepaling geschorst.

B.2.1. Volgens de memorie van toelichting heeft de bestreden bepaling als doel « zoveel mogelijk contacten tussen mensen te vermijden en het aantal overbrengingen van geïnterneerde personen te beperken » (Parl.

St., Kamer, 2020-2021, DOC 55-1668/001, p. 24). Zij past dus in het kader van de algemene doelstelling van de wet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2020 pub. 24/12/2020 numac 2020016459 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 sluiten, waarbij « fysieke contacten en ontmoetingen van mensen [moeten] worden vermeden wanneer zij niet absoluut noodzakelijk zijn » (ibid., p. 4).

B.2.2. Tijdens de bespreking van het wetsontwerp in de bevoegde Kamercommissie werd de verenigbaarheid van de tijdelijke opschorting van de persoonlijke aanwezigheid van de veroordeelden en de geïnterneerden op de zittingen van respectievelijk de strafuitvoeringsrechtbank en de kamer voor de bescherming van de maatschappij met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens betwist (Parl. St., Kamer, 2020-2021, DOC 55-1668/007, p. 9). Er werd opgemerkt dat « de logica in dezen [zou] moeten worden omgekeerd : de persoon moet aanwezig zijn, tenzij zulks onmogelijk of niet wenselijk wordt geacht » (ibid., p. 29).

In navolging van die kritiek werden verschillende amendementen ingediend om de tijdelijke opschorting van de persoonlijke aanwezigheid van de veroordeelden en de geïnterneerden op de zittingen van de strafuitvoeringsrechtbank en de kamer voor de bescherming van de maatschappij te schrappen (amendementen nrs. 16 tot 19, Parl. St., Kamer, 2020-2021, DOC 55-1668/002, pp. 25-28). Die amendementen werden evenwel niet aangenomen (Parl. St., Kamer, 2020-2021, DOC 55-1668/007, pp. 31-32).

B.2.3. Aanvankelijk voorzag het wetsontwerp zowel ten aanzien van de veroordeelden en de geïnterneerden als ten aanzien van het slachtoffer in de opschorting van het recht om te worden gehoord door de strafuitvoeringsrechtbank en door de kamer voor de bescherming van de maatschappij. Ingevolge de amendementen nrs. 24 tot 27 (Parl. St., Kamer, 2020-2021, DOC 55-1668/002, pp. 33-36) laat de bestreden bepaling de kamer voor de bescherming van de maatschappij de keuze om te beslissen « de advocaat van het slachtoffer of het slachtoffer zelf » te horen.

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.3.1. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.3.2. De habeas corpus is in alle omstandigheden een dermate essentieel aspect van de vrijheid van de burger, dat iedere fysieke persoon die zich op het Belgische grondgebied bevindt er voortdurend belang bij heeft dat de procedurele waarborgen betreffende de vrijheidsberoving in het kader van een internering en de terbeschikkingstelling van de kamer voor de bescherming van de maatschappij worden gerespecteerd.

In tegenstelling tot wat de Ministerraad betoogt, leidt de omstandigheid dat de bestreden bepaling de mogelijkheden om iemand aan te houden en/of van zijn vrijheid te beroven op geen enkele wijze wijzigt of verruimt, niet tot een andere conclusie. De onmogelijkheid, zelfs tijdelijk, voor geïnterneerden om in persoon te worden gehoord op de zittingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, terwijl zulks cruciaal is voor de oordeelsvorming van de rechter over hun persoonlijke, mentale of psychische toestand, kan een onnodige verlenging van hun internering of een onnodige weigering van een gevraagde maatregel met een impact op hun vrijheidsberoving tot gevolg hebben.

B.3.3. Ook de omstandigheid dat sinds de inwerkingtreding van de bestreden bepaling, vijf van de zes verzoekende partijen persoonlijk zijn verschenen op de zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij en dat de verzoekende partijen niet aantonen dat zij opnieuw werden opgeroepen om vóór 1 april 2021 te verschijnen voor de kamer voor de bescherming van de maatschappij, ontneemt hun niet hun belang om de vernietiging van de bestreden bepaling te vorderen.

Opdat het voorgeschreven belang voorhanden is, is immers niet vereist dat de situatie van de verzoeker door de bestreden norm reeds daadwerkelijk geraakt is. Het is voldoende dat de bestreden norm op de verzoeker toepasbaar is.

De exceptie wordt verworpen.

Ten aanzien van het enige middel B.4. Volgens de verzoekende partijen is de bestreden bepaling niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5, lid 4, en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Zij voeren aan dat de uitsluiting van hun recht om persoonlijk gehoord te worden door de kamer voor de bescherming van de maatschappij, onverenigbaar is met de aangehaalde referentienormen, omdat die uitsluiting de rechter verhindert zich persoonlijk te vergewissen van de toestand waarin de geïnterneerde zich bevindt.

B.5.1. Op grond van artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens heeft eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd, het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is. Artikel 13 van hetzelfde Verdrag waarborgt voor personen van wie de rechten en vrijheden vermeld in dat Verdrag zijn geschonden, een recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie. Artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens vormt een lex specialis ten opzichte van de meer algemene vereisten van artikel 13 van dat Verdrag (EHRM, grote kamer, 19 februari 2009, A. en anderen t. Verenigd Koninkrijk, § 202;10 januari 2013, Dufoort t. België, § 92; 6 september 2016, W.D. t. België, § 144).

B.5.2. In geval van detentie op grond van geestesziekte kunnen bijzondere procedurele waarborgen nodig zijn ter bescherming van de belangen van personen die wegens hun geestesstoornis niet volledig in staat zijn voor zichzelf op te komen (EHRM, 24 oktober 1979, Winterwerp t. Nederland, § 60; 17 januari 2012, Stanev t. Bulgarije, § 170; 10 januari 2013, Dufoort t. België, § 99). Ook al moeten de in artikel 5, lid 4, bedoelde gerechtelijke procedures niet altijd met dezelfde waarborgen zijn omkleed als die welke krachtens artikel 6, lid 1, voor burgerlijke of strafrechtelijke geschillen vereist zijn, is het niettemin van essentieel belang dat de betrokkene toegang heeft tot een rechter en de mogelijkheid heeft om te worden gehoord, hetzij in persoon, hetzij, zo nodig, door middel van een vorm van vertegenwoordiging (EHRM, 17 januari 2012, Stanev t. Bulgarije, § 171; 12 mei 1992, Megyeri t. Duitsland, § 22). Beschermende maatregelen dienen zoveel mogelijk de wensen van de persoon in kwestie weer te geven, wanneer deze in staat is zijn wil kenbaar te maken. De deelname van kwetsbare personen aan het beslissingsproces dat op hen betrekking heeft, moet worden gevrijwaard, rekening houdend met de graad van autonomie van de betrokken personen (EHRM, 19 februari 2013, B. t.

Roemenië, §§ 96-97 en §§ 116-117). Wanneer de mening van de persoon in kwestie niet gezocht wordt, kan een situatie van misbruik ontstaan waarin kwetsbare personen de mogelijkheid ontzegd wordt om hun rechten uit te oefenen.

B.5.3. Uit voormelde rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat de geesteszieke persoon in eerste instantie persoonlijk dient te worden gehoord, wanneer deze in staat is zijn wil kenbaar te maken, en dat, wanneer dit nodig is, hij zich kan laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat. Het uitgangspunt van de wetgever is overigens altijd geweest dat de geïnterneerde persoon aanwezig kan zijn op de zittingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij (zie Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3515/001, p. 266). Uit artikel 81 van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten « betreffende de internering » volgt dan ook dat de persoonlijke verschijning van de geïnterneerde de regel is en de vertegenwoordiging door de advocaat de uitzondering.

Bij zijn arrest nr. 154/2008 van 6 november 2008 heeft het Hof een verplichting tot persoonlijke verschijning van een geïnterneerde op de zitting waarop over zijn vrijheidsberoving of een modaliteit ervan wordt beslist, niet strijdig geacht met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, omdat de specifieke wijze van gevangenhouding, die de internering is, precies vereist dat de rechter zich persoonlijk kan vergewissen van de toestand waarin de geïnterneerde zich bevindt op het ogenblik dat door de rechter over de internering en de voortzetting of de modaliteiten ervan dient te worden beslist.

B.5.4. Het voorgaande neemt niet weg dat artikel 5, lid 4, van het Verdrag, dat ook een « recht op een rechter » omvat, niet zo kan worden gelezen dat het voorziet in een absoluut recht dat geen procedurele beperkingen zou toelaten (EHRM, 9 januari 2003, Shishkov t. Bulgarije, § 85). Het onderliggende doel van artikel 5, de bescherming van de vrijheid en de veiligheid van het individu, en de betekenis van de daarin vervatte waarborgen, met inbegrip van het in lid 4 bedoelde recht, voor de bescherming van het leven en de fysieke integriteit van het individu (EHRM, 25 mei 1998, Kurt t. Turkije, § 123), vereisen echter dat procedurele beperkingen van het recht van een persoon die van zijn vrijheid is beroofd om de rechtmatigheid van zijn voortdurende hechtenis voor een rechter aan te vechten, aan een bijzonder strenge toetsing moeten worden onderworpen (EHRM, 9 januari 2003, Shishkov t.

Bulgarije, § 85). Geestesziekten kunnen een beperking of wijziging van de wijze van uitoefening van een recht met zich meebrengen, maar kunnen geen rechtvaardiging vormen voor een aantasting van de kern van dat recht (EHRM, 24 oktober 1979, Winterwerp t. Nederland, § 60). Er moet rekening worden gehouden met de praktische realiteit en de specifieke omstandigheden van de positie van de gedetineerde of de geïnterneerde (EHRM, 9 januari 2003, Shishkov t. Bulgarije, § 85; 5 februari 2002, conka t. België, §§ 53-55).

B.6.1. De bestreden bepaling beoogt, in de context van een virale pandemie, de volksgezondheid te beschermen door fysieke contacten tussen mensen zo veel als mogelijk te beperken. Die doelstelling is legitiem.

B.6.2. De opschorting van het recht van de geïnterneerde om persoonlijk te worden gehoord, gaat evenwel verder dan hetgeen strikt noodzakelijk is in het licht van die doelstelling. In casu wordt niet aangetoond waarom die doelstelling niet zou kunnen worden bereikt aan de hand van minder beperkende maatregelen die de kamer voor de bescherming van de maatschappij wel toelaten zich te vergewissen van de actuele toestand van de geïnterneerde, zoals een verschijning via videoconferentie, een verschijning in een voldoende ruime, goed verluchte zittingszaal, of een zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij in de instelling waarin de geïnterneerde verblijft.

B.6.3. Dat minder verregaande maatregelen in de praktijk mogelijk zijn, volgt uit het gegeven dat de wet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2020 pub. 24/12/2020 numac 2020016459 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 sluiten voor het slachtoffer wel in de mogelijkheid voorziet om in persoon te worden gehoord op de zittingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij. Er valt niet in te zien waarom ter bescherming van de volksgezondheid een tijdelijk verbod om in persoon te worden gehoord op de zittingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij wel noodzakelijk is voor de geïnterneerde, maar niet voor het slachtoffer.

B.6.4. De mogelijkheid voor de kamer voor de bescherming van de maatschappij om bij gemotiveerde beslissing de geïnterneerde toch toe te laten in persoon te worden gehoord, leidt niet tot een andere conclusie. Allereerst heeft de geïnterneerde geen enkele zekerheid dat de kamer voor de bescherming van de maatschappij hem effectief zal toelaten in persoon te worden gehoord. Bovendien staat tegen die beslissing geen rechtsmiddel open. De omstandigheid dat tegen de beslissing over de gevraagde of opgelegde maatregel cassatieberoep kan worden ingesteld, doet niet anders besluiten, nu de kamer voor de bescherming van de maatschappij op onaantastbare wijze oordeelt over de persoonlijke toestand van de geïnterneerde en cassatie enkel mogelijk is wegens wettigheidskritiek, waarbij bovendien in geval van cassatie de kamer voor de bescherming van de maatschappij een nieuwe beslissing moet nemen. Bovendien lijkt de algemene wijze waarop de uitsluiting van een rechtsmiddel tegen de beslissing betreffende het in persoon horen is geformuleerd, te impliceren dat de weigering daarvan op geen enkele wijze, en derhalve ook niet via een cassatieberoep, kan worden aangevochten.

B.6.5. Hoewel het legitieme doel dat erin bestaat de volksgezondheid te beschermen door fysieke contacten tussen mensen zo veel als mogelijk te beperken, een aanpassing van de procedure voor de kamer voor de bescherming van de maatschappij kan verantwoorden, zou het niet redelijkerwijs kunnen verantwoorden dat aan kwetsbare personen, zelfs tijdelijk, de mogelijkheid wordt ontzegd om in persoon te worden gehoord op de zittingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, terwijl die kamer de mentale of psychische toestand waarin die personen zich bevinden, correct moet kunnen beoordelen om te vermijden dat zij langer dan noodzakelijk van hun vrijheid worden beroofd en terwijl die personen het, net vanwege hun mentale of psychische toestand, moeilijk kunnen hebben om vertrouwen te stellen in andere personen, en het dus bijvoorbeeld ook moeilijk kunnen hebben om erop te vertrouwen dat hun advocaat hun standpunt op een behoorlijke wijze zal uiteenzetten. De in het geding zijnde maatregel is onevenredig ten aanzien van het nagestreefde doel.

Het middel is gegrond.

Om die redenen, het Hof vernietigt artikel 46 van de wet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2020 pub. 24/12/2020 numac 2020016459 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 sluiten « houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 ».

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 20 mei 2021.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, L. Lavrysen

^