Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 september 2021

Uittreksel uit arrest nr. 69/2021 van 6 mei 2021 Rolnummer 7189 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gest Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021203812
pub.
10/09/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 69/2021 van 6 mei 2021 Rolnummer 7189 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet van 8 juli 1976Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/07/1976 pub. 18/04/2016 numac 2016000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Officieuze coördinatie in het Duits van de versie toepasselijk op de inwoners van het Duitse taalgebied sluiten betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gesteld door het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache en T. Detienne, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 17 mei 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 mei 2019, heeft het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet van 8 juli 1976Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/07/1976 pub. 18/04/2016 numac 2016000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Officieuze coördinatie in het Duits van de versie toepasselijk op de inwoners van het Duitse taalgebied sluiten betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de artikelen 10 en 11, 22 en 23 van de Grondwet, in zoverre het een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft, ouder is van een meerderjarig kind met wie hij samenwoont en aan wie hij sedert verscheidene jaren zijn materiële en morele steun verleent wegens het feit dat het genoemde kind sinds zijn minderjarigheid is getroffen door een ernstige ziekte waarvan is erkend dat zij een absolute medische onmogelijkheid uitmaakt om gevolg te geven aan het bevel om het grondgebied te verlaten waarvan hun kennis is gegeven, [...] ontzegt, terwijl de aanwezigheid van die ouder bij zijn kind door het medisch korps onontbeerlijk wordt geacht wegens de kwetsbaarheid die voortvloeit uit zijn gezondheidstoestand (recidiverende drepanocytaire crisissen en noodzaak van een chirurgische ingreep teneinde verlamming te vermijden) ? 2. In geval van een ontkennend antwoord op de hierboven geformuleerde vraag : Schendt artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet van 8 juli 1976Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/07/1976 pub. 18/04/2016 numac 2016000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Officieuze coördinatie in het Duits van de versie toepasselijk op de inwoners van het Duitse taalgebied sluiten betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn artikel 22 van de Grondwet, geïnterpreteerd in de in het arrest Abdida in aanmerking genomen zin, - enerzijds, in het licht van de artikelen 7 en 12 [lees : 21] van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarvan het eerste aan eenieder het recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven waarborgt en het tweede iedere discriminatie op grond van leeftijd verbiedt, - en, anderzijds, in het licht van de artikelen 5 en 13 van de richtlijn 2008/115/EG, gelezen in het licht van de artikelen 19, lid 2, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook in het licht van artikel 14, lid 1, b), van die richtlijn, in zoverre het een vreemdeling, onderdaan van een derde Staat, die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en vader is van een minderjarig kind dat de leeftijd van de meerderjarigheid heeft bereikt tijdens de uitoefening van het beroep tot nietigverklaring en tot schorsing dat hij uit persoonlijke naam en als vertegenwoordiger van dat toen nog minderjarige kind heeft ingediend tegen een beslissing waarin hun het bevel werd gegeven het grondgebied van een lidstaat te verlaten, elke andere maatschappelijke dienstverlening dan dringende medische hulp ontzegt, terwijl, enerzijds, het genoemde, thans meerderjarige kind sinds zijn minderjarigheid is getroffen door een ernstige ziekte waarbij het door de uitvoering van die beslissing kan worden blootgesteld aan een ernstig risico dat de ziekte op ernstige en onomkeerbare wijze verslechtert en terwijl, anderzijds, de aanwezigheid van die ouder bij dat meerderjarige kind door het medisch korps onontbeerlijk wordt geacht wegens diens kwetsbaarheid die voortvloeit uit zijn gezondheidstoestand (recidiverende drepanocytaire crisissen en noodzaak van een chirurgische ingreep teneinde verlamming te vermijden) ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Aan het Hof worden twee prejudiciële vragen gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet van 8 juli 1976Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/07/1976 pub. 18/04/2016 numac 2016000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Officieuze coördinatie in het Duits van de versie toepasselijk op de inwoners van het Duitse taalgebied sluiten betreffende de openbare centra voor maatschappelijke welzijn, met de artikelen 10, 11, 22 en 23 van de Grondwet, gelezen in het licht van de artikelen 7, 12, 19, § 2, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van de artikelen 5, 13 en 14, § 1, b), van de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 « over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven ».

Het voormelde artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, bepaalt : « In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot : 1° het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft ». B.1.2. Met de eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de voormelde referentienormen, in zoverre zij elke andere maatschappelijke dienstverlening dan dringende medische hulp ontzegt aan een vreemdeling die illegaal op het grondgebied verblijft en die de ouder is van een meerderjarig kind met wie hij samenwoont en dat volledig van hem afhankelijk is wegens een ernstige ziekte waaraan dat kind lijdt en die het onmogelijk maakt om gevolg te geven aan het bevel om het grondgebied te verlaten dat op hen betrekking heeft.

Met de tweede prejudiciële vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof om zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de voormelde referentienormen, in zoverre zij elke andere maatschappelijke dienstverlening dan dringende medische hulp ontzegt aan een vreemdeling die illegaal op het grondgebied verblijft en die de ouder is van een kind dat getroffen is door een ernstige ziekte die het onmogelijk maakt om gevolg te geven aan een bevel om het grondgebied te verlaten waarvan hun kennis is gegeven, dat volledig afhankelijk is van zijn ouder en dat meerderjarig is geworden gedurende de behandeling van het beroep tot nietigverklaring en van de vordering tot schorsing die werden ingesteld tegen dat bevel om het grondgebied te verlaten.

B.2. Gelijktijdig met die prejudiciële vragen aan het Hof heeft de verwijzende rechter een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bij zijn arrest van 30 september 2020 in zake LM t. Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Seraing (C-402/19), oordeelde het Hof van Justitie : « De artikelen 5, 13 en 14 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, gelezen in het licht van artikel 7, artikel 19, lid 2, en de artikelen 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die niet bepaalt dat er in de mate van het mogelijke wordt voorzien in de elementaire levensbehoeften van een derdelander, wanneer : - deze derdelander beroep heeft ingesteld tegen een jegens hem genomen terugkeerbesluit; - het meerderjarige kind van deze derdelander aan een ernstige ziekte lijdt; - de aanwezigheid van die derdelander bij dit meerderjarige kind onmisbaar is; - er namens dat meerderjarige kind beroep is ingesteld tegen een jegens hem genomen terugkeerbesluit, waarvan de uitvoering voor dat kind een ernstig risico inhoudt dat zijn gezondheidstoestand op ernstige en onomkeerbare wijze verslechtert, en - die derdelander niet over de middelen beschikt om in zijn eigen onderhoud te voorzien ».

B.3. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de Dienst Vreemdelingenzaken op 25 februari 2016 aan D. L.M., appellant voor de verwijzende rechter, kennis heeft gegeven van de beslissing van 9 februari 2016 waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf die hij voor hemzelf en zijn dochter had ingediend werd geweigerd op grond van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten « betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen », nadat die aanvraag op 6 maart 2013 ontvankelijk werd verklaard.

De kennisgeving ging gepaard met een bevel om binnen een termijn van 30 dagen het grondgebied te verlaten. Het OCMW van Seraing is ervan uitgegaan dat D. L.M. na het verstrijken van die termijn, op 26 maart 2016, illegaal in het Rijk verbleef, en dat hem daardoor, overeenkomstig de in het geding zijnde bepaling, geen andere maatschappelijke dienstverlening dan dringende medische hulp kon worden verleend.

B.4. Bij vonnis van 16 april 2018 heeft de Arbeidsrechtbank te Luik het OCMW van Seraing ertoe veroordeeld aan D. L.M. maatschappelijke dienstverlening toe te kennen die gelijkwaardig is aan het leefloon van een persoon die leeft met een minderjarig kind ten laste, vanaf 26 maart 2016 en tot de dag van de meerderjarigheid van de dochter van D. L.M., te weten op 11 april 2017. De Arbeidsrechtbank verwees daarbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014 in zake Abdida (C-562/13).

D. L.M. heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, voor zover de gevorderde maatschappelijke dienstverlening hem niet werd toegekend vanaf 11 april 2017, zijnde de dag van de meerderjarigheid van zijn dochter.

B.5. Bij zijn arrest nr. 227.370 van 11 oktober 2019 heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de in B.3 vermelde beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken van 9 februari 2016 vernietigd. Door de terugwerkende kracht van dat arrest werd D. L.M., wat zijn verblijfsstatuut betreft, dan ook teruggeplaatst in de situatie van vóór de weigeringsbeslissing van 9 februari 2016, waarbij de Dienst Vreemdelingenzaken de aanvraag om machtiging tot verblijf ontvankelijk had verklaard zonder evenwel daarover een definitieve beslissing te nemen, zodat D. L.M. aldus - zolang zijn aanvraag hangende was - moest worden beschouwd legaal in het Rijk te verblijven. Volgens de informatie die de Ministerraad op verzoek van het Hof heeft verstrekt, hebben D. L.M. en zijn dochter op 4 mei 2020 een definitief verblijfsrecht verkregen, en werd hen op 23 juni 2020 een verblijfskaart B afgeleverd.

Het blijkt dus niet dat D. L.M. illegaal in het Rijk heeft verbleven gedurende de periode die verstreken is sinds 11 april 2017, waarvoor hij maatschappelijke dienstverlening eist in het bodemgeschil.

B.6. In die omstandigheden blijkt niet dat de in het geding zijnde bepaling, die de maatschappelijke dienstverlening beperkt tot het verlenen van dringende medische hulp ten aanzien van « een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft », nog van toepassing kan zijn op het bodemgeschil, noch dat het antwoord van het Hof op de prejudiciële vragen nog nuttig is voor de oplossing van het geschil voor de verwijzende rechter.

B.7. De zaak dient te worden teruggezonden naar de verwijzende rechter, opdat hij nagaat of de prejudiciële vragen, gelet op hetgeen is vermeld in B.5 en B.6, nog een antwoord behoeven.

Om die redenen, het Hof zendt de zaak terug naar de verwijzende rechter.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 6 mei 2021.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^